Muntstuk
in de lucht
Ik leg een tafelkleed op het plein
en leg mijn hart erop.
Een meisje van vijf legt haar neus ernaast.
Een notaris die met zijn hond wandelt,
legt zijn oren naast mijn hart.
Moeder met kind op schoot, in een rode rok,
haar beide blauwe ogen. Jonge man
in joggingbroek, doet zijn armen erbij.
Ambtenaar van middelbare leeftijd, legt zijn glimlach neer.
Studente haar bruine huid. Een tweeling hun
donkerbruine haren. Bejaarde vrouw haar benen.
Een dikke man legt zijn ronde buik ernaast. Er komen
steeds meer mensen met kleine en grote dingen,
handen met vingers, tepels met wenkbrauwen,
tanden met wimpers. Dan neem ik de uiteinden
van de kleed, leg een knoop erin.
In de stof ontstaat een nieuwe schepsel, zuiver
als de schepping. Hij scheurt het kleed, staat op,
kijkt om zich heen, schreeuwt uit alle macht:
Wie koffie wil moet naar rechts, wie thee wenst
naar links. Gooit een muntstuk in de lucht,
Kop is de kogel. Munt is de galg.
Ali Şerik