Boekbespreking ‘LAND VAN WEEMOED’, epos van een vergeten generatie

Diedericke Oudesluijs:

Een land van weemoed, een land dat er ooit was of leek te zijn, opgeborgen in de heimwee van de eerste generatie migranten en in de herinnering van de tweede, mogelijk nog derde generatie die ervan weet door jeugdjaren, vakanties, opa’ s en oma’ s en familie, soms zelfs alleen in de herinnering aan ouders en grootouders die erover vertelden waarbij veel werd weggelaten.
Ali Şerik, geboren in 1962 in Turkije en zeven jaar later voor het eerst naar Nederland verhuisd, schreef een epos over de eerste, vergeten generatie dat die herinnering invoelbaar maakt, een blik van binnen en buiten tegelijk. Hij ging als kind naar Nederland, Oldenzaal, en moest met 12 jaar weer een tijdje terug. Hij begint met het beschrijven van het landschap in de streek in Turkije waar zijn vader thuis was tot hij als gastarbeider naar Nederland kwam, waar zijn moeder opgroeide, tot haar huwelijk met die gastarbeider ervoor zorgde dat ze ook verkaste.


Hij begint in de bergen van Oost-Turkije en neemt je mee naar beneden naar de rivier – het Armeense dorp al sinds generaties verlaten en vervallen, het “eigen” dorp dat onderdak biedt aan grote gezinnen, aan families die al dan niet samenwerken, elkaar soms het leven zuur maken. De vanzelfsprekende, vaak onaangename of althans niet optimale familierelaties, de onbegrijpelijke traditionele verhoudingen onderling. De kinderen jongens en zo mogelijk ook meisjes en hun schooltje waar kennelijk lang niet altijd een leraar voorhanden is. De dorpsgek. De teruggekeerde soldaat. De vroedvrouw. De vrouwen, die in de machomaatschappij altijd het onderspit delven en dan vrijwel alleen staan; of over de strengen slaan. Verzwegen seksuele verlangens, droefheid waar niet over gesproken wordt, verwachtingen. Het verval van een streek waar de meeste mannen, later ook hun gezinnen, wegtrekken. Ze komen hooguit nog op bezoek, na een lange reis met de auto.
Ali weet zijn personages tot op en soms onder de huid te benaderen, met al hun goede en kwade kanten voorzien van een geschiedenis die hun karakters ten minste ten dele verklaren. Oude en jonge vrouwen in hun achtergestelde, maar wel belangrijke rol als voedster en baarster komen tot hun recht, de oude mannen lijken hun dromen te hebben opgegeven, de jongere mannen voelen de drang om elders te werken, geld te verdienen, een snufje wijde wereld op te doen en in te ademen. De verleiding om in het verre Duitsland te gaan werken voor een aantal jaren is voelbaar, ook al omdat het werken in de nog in eigen land gelegen mijnen niet meevalt. De ouders en voorouders hebben veelal hard en zwaar moeten werken om in leven te blijven, om een vaak wankel bestaan te kunnen opbouwen.
De radio bood alvast een glimp van wat zou kunnen zijn, een opening naar de wereld buiten.
Yusufkadir de mannen van de hoofdfamilie hebben allemaal Kadir in hun naam wist er een te bemachtigen. Als hij in Nederland aankomt, is zijn eigen golflengte niet aan te peilen, dat maakt eigenlijk pas dat hij echt beseft dat zijn eigen wereld elders, in dit verre buitenland, niet voorkomt.
Je leest de aarzeling om de stap te zetten, of de teleurstelling als het niet lukt, de mogelijkheid dat het ook anders kan lukken begin jaren 60. Een treinreis naar de hoofdstad om te solliciteren een kans voor de auteur om ons nog meer levens te leren kennen. Dan voor Duitsland afgewezen, door een Nederlandse havenbedrijf toch aangenomen, na een keuring. Het groepje vrienden emigreert uiteindelijk midden jaren 60, ze hebben in feite geen keuze meer. Eén blijft er thuis omdat zijn vrouw dat wil; ze verhuizen later naar de Turkse grote stad. De aankomst in het tijdelijke land, het uitputtende werk, het dodelijke ongeluk van een vriend, het saaie leven in pensions, het wennen aan het eten, de regen, de kerkklokken, het gemis van thuis, van samenleven en intimiteit. Er zijn eerste sporen van nieuwe ongedwongen vriendschappen. De vrouwen twijfelen of ze hun man toch niet tegen hadden kunnen houden, een enkele wordt ontrouw. Sultan, de vrouw van Yusufkadir laat de kinderen achter bij een broer en gaat haar man achterna; er is ook een jonge dappere wankelmoedige meid die een huwelijk in (zal) gaan zoals een gevangene in zijn cel gaat. Ze leert de melkboer, de groenteboer, de oudijzerboer, de elektrische naaimachine en de wringer kennen, ze wordt trouwe klant bij meneer Kees, die in de oorlog fout was en gaat sluiten omdat er een supermarkt is geopend. Ze woont in een huis dat in het jaar van het Palingoproer is gebouwd. Met haar buurvrouw wil ze haar kinderen laten komen, maar haar man is erop tegen: over twee jaar gaan wij terug … er kan dan meer worden gespaard, de kinderen zouden onze gebruiken en waarden niet kennen. Maar ze wint en de familie thuis mist de kinderen; ze vervreemden van elkaar. Sultan legt haar hoofddoek af, andere vrouwen die zich niet welkom voelen zullen hem weer dragen, als symbool van verzet, vanuit hun hart. En het zal niet lang duren tot in Syrië en Irak een kalifaat wordt uitgeroepen. Nederland is een land waar vrouwen gehaast fietsen, mannen mopperen over politiek, met warme woonkamers, oude mensen die graag door willen gaan, het moeilijk vinden om te stoppen, bang voor een vreemde ook al komt die van de andere kant van het land. De gastarbeiders waren de onderklasse, maar min of meer tevreden.
Ali beschrijft het Nederland van de jaren zestig, waar ze gastarbeider zijn geworden aan de hand van de tak van de zwarte populier die met de Rijn meedrijft vanuit Duitsland. Het kleine kikkerlandje … op sommige plaatsen zuinig boven de zeespiegel. De jonge boerenzoon die toch niet emigreert en later op zijn tractor het Malieveld oprijdt. De overlevende van Bergen-Belsen en zijn kleindochter, die later aan Corona bezwijken. De Molukkers; het excuus voor de politionele acties door de koning in 2020. Een schrijver die wacht maar niet weet waarop, die al het andere uit het oog verliest. Een mens is alleen een naam die de wind met zich meebrengt, hij is een gezang dat mag luisteren naar de bladeren van het bos, naar zwijgende vogels, een beeld dat mag kijken naar het woekeren van het gras, hij is niet meer dan een paar tranen, een lichaam dat zijn armen om een ander legt.
Sommige gastarbeiders zijn teruggegaan, enkele weggestuurd. Maar het kokend water is constant bijgevuld met koud water. Er komen illegalen die met behulp van landgenoten een plek weten te vinden, er komen veel meer nationaliteiten bij, er is ook in de rest van Nederland werk. De in feite gedwongen saamhorigheid van het begin, in de pensions, is verdwenen, elk vindt een eigen weg, integreert zo goed en zo kwaad dat lukt, al blijft een enkeling hangen in oude tradities, komen vrouwen in plaats van in de vrije wereld in een nog nauwere kooi. Veel Nederlandse historische momenten gaan hun voorbij, de taal blijft met het veeleisende werk voor de meesten toch een barrière; wel komt geweld tussen Nederlanders en Turken en Turken onderling voorbij, en Fortuin, later Wilders, Baudet dat gaat hen direct aan. Maar op hun manier raken ze hier thuis, meer betrokken bij het Nederlandse leven van alledag met zijn goede en minder goede kanten. In Turkije verandert de wereld het nooit gerealiseerde vooruitzicht van toetreding tot de EU in de jaren 60, de bezetting van Cyprus, het geweld tegen Alevieten en Koerden, de staatsgreep van 1980, de opkomt van premier Erdogan; de hoofddoek wordt heringevoerd; er komen Turkse vluchtelingen, ook Nederland krijgt met de droom van Koerdistan te maken. In Oost-Turkije is de vrede … ver weg die bestaat hier alleen voor de doden.
De meeste vroegere gastarbeiders keren niet terug, hooguit voor hun eigen begrafenis; hun kinderen en kleinkinderen groeien op in Nederland. Al het mooie wat wij hebben ervaren willen wij doorgeven op een gouden schaal. Maar met de ogen van onze kinderen kunnen wij de wereld niet zien. De pijn in onze ziel verbergen wij voor hen, ook al lukt het niet elke dag. Dat is eigenlijk in het kort wat Ali te zeggen heeft hij noemt ook de vloerende leegte van vaders die voor geld hebben gezorgd maar nooit in het hart van hun pubers hebben kunnen kijken.
Yusufkadir is vanaf het begin aan bezig met de taal, leent boeken, begint te dichten, is kritisch op vorm en inhoud. Een voorloper van Ali, zou je kunnen zeggen. Die heeft aanvankelijk naast zijn Nederlandse gedichten ook in het Turks gepubliceerd, vanaf 2011 verschenen zijn Nederlandstalige bundels. Een van zijn voorbeelden was de eerste moderne Turkse dichter Nazim Hikmet (1902-1963), die in 1938 door een militaire rechtbank in Ankara tot 28 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld; hij was aanhanger van Atatürk en had in Moskou gestudeerd. Hij kwam in 1950 vrij, maar zijn publicatieverbod duurde tot 1965. In de gevangenis schreef hij een epos over de Turkse bevrijdingsoorlog, gepubliceerd in Boek Twee van Mensenlandschappen. Zijn stijl resp. die van een Nederlandse vertaling (Els Hansen, Ruud Keurentjes, Wim van den Munkhof) is door Jacq. Vogelaar vergeleken met Bert Schierbeek (Raster 70, 1995). Ook de vormgeving, de lay-out, zoals het afbreken en inspringen van de zinnen, doet aan hem denken en laat tegelijk ruimte voor je eigen opvatting van de inhoud. Sommigen zeggen dat je Ali’s zinnen hardop zou moeten lezen om er nog wat meer grip op te krijgen; daar ben ik het mee eens, dat verrijkt en soms verduidelijkt nog eens dat er staat wat er staat.
Als dichter en als verteller van dit epos vindt Ali een eigen indringende stijl, een eigen combinatie van voor het Nederlands vaak ongewone beelden, die worden opgeroepen door woorden, bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden, werkwoorden. Dat dwingt je af en toe bijna om ze in je hoofd na te spreken, te proeven hoe hij die samenhang heeft bedoeld. Zijn alertheid ten aanzien van de betekenis van die Nederlandse woorden geeft je, waarschijnlijk ook gezien zijn tweetaligheid, meer inzicht in je eigen aangestamde, aangeleerde taal, de klassen, milieu en seksegevoeligheid die veel native speakers vaak domweg over het hoofd zien, de afgronden die dan door bekende en vertrouwde woordcombinaties en formuleringen worden overdekt, een onverwachte maar oprechte waardering voor wat onze eigen taalvoorouders in die taal hebben weten te leggen – woorden uit een verleden dat voor de huidige native speakers heel ver weg of weggezakt is. Heel wat auteurs met migratieachtergrond verrijken ons Nederlands door nieuwe woorden en zienswijzen te introduceren. Ali gaat nog een stap verder, hij weet er een taal uit te smeden die je zonder meer als eigen kunt accepteren als je er wat moeite voor doet en even een paar vraagtekens bij je eigen wereldtaalbeeld kunt zetten.
Het slotwoord: wij wilden een verklaring van de droefenis maar de droefenis had geen tong, had geen voeten om te gaan geen handen om te kruipen ze bleef maar zitten alsof ze niet bestond. Wij dragen haar al zo lang in ons hart mee morgen krab ik haar er met mijn nagels uit.